Het eerste fotokopieerapparaat dat ik in mijn leven heb gezien, stond bij de Ripolin Lak-, Verf- en Vernisfabrieken te Hilversum. Het was de producent van potjes verf met op het etiket, als handelsmerk, drie schilders die de naam ‘Ripolin’ op elkaars rug schilderden. Dat was een vorm van kopieerwerk oude stijl. Op een dag in 1964 werd in één van de kamertjes van het oude kantoorgebouw naast de fabriek aan de Larenseweg, een groot apparaat neergezet. Al dagen daarvoor was het duidelijk dat er iets bijzonders stond te gebeuren. Roukes, een vijvenvijftigjarige kantoorbediende, had te vaak met zijn slepende tred, overgehouden aan een ongeluk waarbij een gezet persoon in een zwembad bij het ‘bommetje’ spelen in zijn nek was beland, het kamertje betreden en de deur op slot gedaan. Zelfs toen het reusachtig apparaat de ruimte was ingedragen, hield Roukes de kaken strak op elkaar. ‘Wat is het Roukes? Doe niet zo kinderachtig!’
Het fotokopieerapparaat werd op een maandagmiddag onthuld door directeur Dr. Joachim Haessigli, een kolossale Zwitser die, hoe toepasselijk, zijn bureau sierde met een vlakgum van 50 cm met het opschrift ‘I never make big misteaks’. Hij had zijn hele toespraak in gebroken Nederlands wel uit kunnen gummen wegens die misteaks, maar duidelijk werd dat bij Ripolin een noviteit was binnengebracht: een fotokopieerapparaat, dat afschuwelijke losse-toner-kopietjes kon vervaardigen. Het wonder mocht alleen worden gebruikt onder toezicht van Roukes.
De man heeft zich daarna met de grootste nauwgezetheid van zijn taak gekweten. Het was onmogelijk het apparaat ongezien te gebruiken.
In die dagen was Linda assistente van Roukes. Linda was een wat overmaatse en kortgerokte giga-bakvis die haar tijd doorbracht met het typen van facturen op een giga-Olivetti-machine. Dagelijks werd zij luidruchtig begroet door de chef expeditie van Lossum: ‘Ha, Linda mijn lekkere pinda’; waarop Roukes telkens woedend weghinkte. Dit ritueel werd na de komst van de kopieermachine aangepast: ‘Ha, Linda mijn lekkere pinda, zal ik je eens op kopieermachine zetten?’. Roukes hield de deur op slot. Hoezeer wij allen Linda wel eens op de kopieermachine zouden willen zetten, de hinkende zedelijkheidsapostel heeft het ons verhinderd. Wij hebben dit Roukes nooit vergeven.
Midden december las ik in de Volkskrant dat de monteurs van Canon in Engeland zich op elk kantoor wel een Roukes zouden wensen. Rond deze tijd worden daar de traditionele Kerst- en eindejaarsborrels gehouden en daar wordt nogal wat alcohol geconsumeerd. Het toppunt van plezier wordt geboden door de hij of de zij die het fotokopieerapparaat durft te beklimmen om een afdruk van het achterwerk te maken. De Japanse fabrikant zegt dat het feestseizoen een stijging van 25 % laat zien in de hoeveelheid aanvragen voor reparaties van defecten die buiten ‘normaal kantoorgebruik’ vallen. Van de monteurs zegt 32 % rond de kerst wel eens een glasplaat van kopieermachines te hebben vervangen. De bil-kopieën komen aan het licht, omdat de gewraakte opnamen alsnog uit de apparaten rollen als die zijn gerepareerd. Alleen al om deze reden wordt op dit moment de glasplaat door Canon van dikker materiaal gemaakt.
Op een dag, vlak voor Kerstmis 1964, kwam Roukes met Linda het kopieerkamertje uitgehinkt, een grote glimlach op het gelaat en een verse kopie in de hand. Kwam eindelijk de felbegeerde prent uit onverwachte hoek? ‘Niet tegen Haessigli zeggen’ hield Roukes ons voor.
Van Lossum was als eerste bij het papiertje. Op het afschuwelijke grijze vel stond een lichaamsdeel, de hand van Linda.
Het ‘Viezerik’, weerklonk als uit één mond